Tekst boven het Midden register eerste uur- bovenste gedeelte:
<De twee Ma’at godinnen trekken deze god in de nachtbark, die op doortocht is, door de poort van dit gebied.
120 mijlen passeert hij na Wernes, waarvan de lengte 300 mijlen is, terwijl hij akkers aan hen toewijst (aan) de goden die in zijn gevolg zijn.
<Watervlakte van Re> is de naam van dit veld.
<Hij die tot beide vlammen behoort> is de naam van zijn bewaker.
Deze god begint met het uitdelen van bevelen en voor hen te zorgen, die in de onderwereld zijn bij dit veld.>
Namen van de goden op de zonnebark:
43 (god): Wepwawet (Opener van wegen)
44 (god): Sia (Goddelijke waarneming)
45 (godin met hoorns en zonneschijf): Vrouwe van de Bark
46 (god met ramshoofd): Vlees
47 (god met valkhoofd): Horus die prijst
48 (god): Stier van Ma’at
49 (god): De waakzame
50 (god): Hu (Goddelijke uitspraak)
51 (god): Gids van de bark
In het bovenste gedeelte van het middenregister zien we de zonnebark, die ‘de bark van de miljoenen’ wordt genoemd. Alle doden reizen op deze bark mee, samen met het gevolg van de zonnegod Ra(46). Hij wordt voorgesteld met een ramskop. Ra staat in een schrijn. In zijn handen draagt een slangenstaf en een Ankh. De Ankh is het teken van leven. Van boeg naar achtersteven staat de bemanning. Voor Ra staan: Wepwawet(43), Sia(44), en een godin met op haar hoofd koeienhoorns en een zonneschijf(45). Achter Ra staan vier goden in mensengedaantes(48-51). Om zijn lichaam te verjongen daalt de god Ra als Ba-ziel af naar de diepten van de onderwereld. Om zijn lichamelijkheid en sterfelijkheid te benadrukken wordt het woord ‘vlees’ aan Ra toegekend.
De goden voor de zonnebark:
52 (godin met ma’at-veer): Ma’at
53 (godin met ma’at-veer): Ma’at
54 (god die een mes vasthoudt): De letsel toebrenger
55 ( mummie-vormige) figuur met witte kroon): Vooraanstaande van het Westen
56 (godin met het hoofd van een leeuw): Sekhmet (De krachtdadige)
57 (god met rams-hoofd): De grote verlichter
Reliëf uit KV 17, de tombe van Seti I
Grafkamer J
Detail van het eerste uur op de zuidoostelijke muur, boven gedeelte middenregister: goden 52-61.
Tekst boven de eerste helft van het midden register:
<De twee Ma’at-godinnen trekken deze god in de nachtbark, door de poort van dit gebied gaat – het is 120 iteru. Daarna doorkruist hij het water naar Wernes, dat 300 iteru in de lengte is. [Hij] verdeelt [akkers] aan hen, namelijk aan de goden die in zijn gevolg zijn.
Het Vloedwater van Re is de naam van dit veld. Bewaarder van de Vlam is de naam van zijn beschermer. Op dit veld begint deze god met het verkondigen van de zorg voor hen die in de Onderwereld zijn.>
Voor de bark zien we een processie van goden. Ma’at(52-53) staat pal voor de bark. Ze wordt twee keer vertegenwoordigt. Op haar hoofd draagt ze ‘de veer van Ma’at’. Het tweemaal afbeelden van Ma’at is een verwijzing naar ‘De hal van de dubbele Ma’at, waar het gerecht over de doden plaats vindt. Het dubbel afbeelden duidt ook op de harmonieuze structuur van de onderwereld, hoewel er daar ook chaotische gebieden te vinden zijn.
Als de belichaming van kosmische orde staat de godin Ma’at ook garant voor sociale rechtvaardigheid, dat wil zeggen, de wijsheid van de geordende schepping die bestaat in de immanente wereld en die zich, in het Amduat, uitstrekt tot in de onderwereld.
Deze dubbele voorstelling van Ma’at, die in de begeleidende hiërogliefen tekst ook wordt weerspiegeld door de dubbele vorm van haar naam (maaty, “de twee waarheden”), is een typisch Egyptisch fenomeen. De neiging om in dubbele entiteiten te denken zullen nog vaker tegen komen in het Amduat. Hier is het de verdubbeling van Ma’at, maar een ander voorbeeld de verdubbeling van de zonnebark in de twee middelste registers.
In het eerste nachtelijke uur, als vernieuwing en regeneratie meer en noodzakelijker worden, is de verdubbeling van de zonnegod en zijn dochter Ma’at van belang. Samen schiepen zij de wereld in een oneindig ver verleden, die de Egyptenaren ‘de Eerste Tijd’ noemden en hier kunnen ze dit opnieuw doen. We kunnen dus zeggen, dat in het algemeen, een verdubbeling van een gegeven motief wijst op de nabijheid van een scheppend of regeneratief moment of proces. De aanwezigheid van Ma’at, zowel hier als in het tweede uur, waar zij de dominante figuur is, geeft aan dat de orde van de schepping niet ophoudt, zelfs niet in de onderwereld.
De godinnen Hathor(45) en Ma’at (52-53)begeleiden Ra(46) in en voor de bark. ‘Zij zullen ook in de volgende uren van de nacht aanwezig zijn. Tijdens dit eerste uur van de nacht is Ra meester van de kosmos. Hij voorziet zijn volgelingen van voedsel en voorraden: gerst voor brood, bier om te drinken en vlas voor kleding. Voor de twee Ma’at godinnen staat een god die een mes vasthoudt(54)en een god in Osiris-vorm(55), als staande mummie. Hij draagt de witte kroon. Voor hem staat een godin met een leeuwen-hoofd(56) en een god met een ramshoofd(57).
Vervolg, goden voor de zonnebark:
58 (stèle met menselijk hoofd): Mandaat van Ra
59 (stèle met menselijk hoofd): Mandaat van Atum
60 (stèle met menselijk hoofd): Mandaat van Khepri
61 (stèle met menselijk hoofd): Mandaat van Osiris
62 (slang staande op staart): Uur (?).
63 (god met magische staf): Hij die de uren doorkruist
Dan volgen vier steles met mensenhoofden(58-61). Voor de steles staat een slang(62) op zijn staart en een god met in zijn hand een magische toverstaf(63).